25 jaar geleden,
in mei 1992, woonde ik mijn eerste wetenschappelijke
conferentie bij. Het betrof de 3rd Eurographics Workshop on Rendering, die
georganiseerd werd in Bristol. Met een mede-doctoraatsstudent was ik hier op
uit gekomen door discussies te volgen op Usenet, het toonaangevende medium
voor communicatie op wat toen nog niet officieel zo heette in België, maar
later gewoon zou bekend worden als het internet.
Op dat ogenblik
was ik reeds 2 jaar aan het werken aan een doctoraat. Ik was begonnen in
oktober 1989, en na een jaartje onderbreking wegens legerdienst opnieuw aan de
slag sinds november 1991. In mei 1992 had ik nog geen enkele publicatie, was
nog naar geen enkele conferentie geweest, had voornamelijk papers gelezen
(dikwijls met maanden vertraging wegens nog geen online verspreiding), zelf wat
graphics software in elkaar geknutseld, en uiteraard didactische taken vervuld.
In een systeem waar een doctoraat werd begroot op 6 jaar was dat niet ongewoon.
Maar goed, na
enig aandringen bij onze promotor kregen we groen licht om ons in te schrijven.
Vliegtuigtickets boeken en hotels reserveren verliep toen nog per fax of
telefonisch, dus alles moest lang op voorhand vastgelegd worden. En in het
pre-chunnel tijdperk was naar de UK vliegen nog steeds een beetje avontuur.
De conferentie
zelf was voor mij een echte eye-opener, en nu ik er vele jaren later aan
terugdenk, is daar de échte kiem gelegd voor mijn wetenschappelijke carrière.
Bij de terugkeer naar Leuven waren mijn motivatie en optimisme ettelijke
grootte-ordes toegenomen, en ik voelde dat het misschien wel iets kon worden
met het wetenschappelijk onderzoek dat ik wilde ondernemen.
Waarom was die
eerste conferentie voor mij zo belangrijk?
Op die
conferentie ontmoette ik andere wetenschappers, die ik voordien enkel maar
kende als naam op wetenschappelijke papers. Door die mensen écht te ontmoeten,
ging er plots een enorme wereld open. Niet dat ik als groentje dadelijk grote
namen durfde aanspreken, maar je wrong je uiteraard wel tussen de
gespreksgroepjes, en durfde al wel eens opmerking maken in een discussie … Het
meest verbazende was nog dat je ook af en toe ernstig werd genomen. Ik heb nog
steeds enkele handgeschreven nota’s liggen van een toenmalige coryfee die met
mij een bepaald wiskundig vraagstuk bediscussieerde. Gewoon het feit dat dit
mogelijk was, en je dit kon overkomen als onbekend doctoraatsstudent, maakte
plots een wereld van verschil.
Ook leken al die papers
plots veel bereikbaarder dan als je ze zelf las in proceedings enkele maanden
later. Alles leek makkelijker, en ik kreeg ook de ambitie om daar het jaar
nadien zelf te staan met een presentatie. Niet dat dat onmiddellijk lukte. Maar
zelf iemand een presentatie zien geven, zwengelt het dat-kan-ik-ook-gevoel
stevig aan.
Gewoon door er
aanwezig te zijn werd je deel van een groep onderzoekers die allen wereldwijd
aan hetzelfde thema werkten. Het hielp natuurlijk enigszins dat er een soort
van pioniersgeest heerste. Vele graphics-algoritmes die nu gangbaar zijn moesten
nog uitgevonden worden, van Toy Story (de eerste volledig 3D langspeel-animatiefilm,
1995) was nog lang geen sprake, en een kleurenscherm met 24-bit kleuren op je
bureau was een verre wensdroom. De specifieke setting zorgde ervoor dat vele
jonge doctorandi contact zochten met elkaar. De netwerken die toen gesmeed
werden, bestaan nog steeds.
Natuurlijk is de context van wetenschappelijk
onderzoek, en mijn specifieke domein, ondertussen danig gewijzigd. Ik kan
moeilijk oordelen of huidige doctoraatsstudenten eenzelfde soort van gevoel
ervaren op hún eerste conferentie. Maar ik hoop het alleszins. Dat is ook de
reden waarom ik elk van mijn doctorandi het eerste jaar naar één van de
belangrijkste conferenties stuur, presentatie of niet. En in diegenen die met
een wild enthousiast gevoel terugkomen, herken ik mezelf van 25 jaar geleden.
En dat is ook een aangenaam gevoel …
Geen opmerkingen:
Een reactie posten