donderdag 22 januari 2015

Wat betekent een onderscheiding nog?

De examenzittijd is weer volop bezig, en natuurlijk hoort daar het geven van punten bij. Een punt, gegeven op een examen van een individuele student, is op zich betekenisloos zonder context. Wat betekent een 16/20 als elke andere student 17 of meer scoorde? Of wat is de betekenis van een 10/20 als alle andere studenten lager scoorden dan die 10? Zonder context, geen betekenis.
Die context wordt gelukkig wel gegeven door enerzijds het Onderwijs- en Examenreglement van de KU Leuven (de universiteit waar ik doceer), anderzijds door een traditie opgebouwd door de jaren heen. Het Onderwijs- en Examenreglement is vrij summier als het over de beoordelingsschaal gaat. Er wordt gestipuleerd dat een student geslaagd is op een opleidingsonderdeel als hij een kwotering van 10/20 behaalt. Voor kwoteringen van meer dan 10/20 lijkt de enige houvast te zijn dat er een graad van verdienste wordt toegekend. Letterlijk, uit het Onderwijs- en Examenreglement:
Aan een student die het diploma [...] behaalt [...], wordt de volgende graad van verdienste toegekend :
  • op voldoende wijze, als hij minder dan 68% als gewogen percentage behaalt; 
  • onderscheiding, op voorwaarde dat hij ten minste 68% als gewogen percentage behaalt; 
  • grote onderscheiding, op voorwaarde dat hij ten minste 77% als gewogen percentage behaalt; 
  • grootste onderscheiding, op voorwaarde dat hij ten minste 85% als gewogen percentage behaalt; 
  • grootste onderscheiding en de gelukwensen van de examencommissie, op voorwaarde dat hij ten minste 90% als gewogen percentage behaalt.
De verdeling van kwoteringen die een docent toekent, wordt niet toegelicht. Het uitgangspunt is dat elke student op zijn eigen kunnen beoordeeld wordt, onafhankelijk van de andere studenten. We worden geacht geen relatieve kwoteringen te geven, maar wel absolute. In theorie zou het dus mogelijk moeten zijn dat elke student een 18/20 haalt op eenzelfde examen - of zelfs dat geen enkele student zou slagen. Dat klinkt goed, maar in de praktijk botst dit wel eens met de notie van de graad van verdienste. "Onderscheiding" of "Grote Onderscheiding" klinkt mooi. Maar betekent het ook iets? Men zou verwachten dat een student die de graad "Onderscheiding" haalt zich effectief onderscheiden heeft van de rest van de studenten. Maar als iedereen een onderscheiding behaalt, wat dan?

Sinds enkele academiejaren ben ik secretaris van een examencommissie binnen de KU Leuven (Burgerlijk Ingenieur Computerwetenschappen). In juni 2014 hadden we volgende verdeling van de afgestudeerden: Voldoende Wijze (13% van de afgestudeerde studenten), Onderscheiding (54%), Grote Onderscheiding (29%), Grootste Onderscheiding (4%).

Vorige zittijden, of gelijkaardige examencommissies binnen de faculteit ingenieurswetenschappen, laten gelijkaardige cijfers zien. De vraag is of we dit erg moeten vinden? Misschien zijn alle studenten wel gewoon goed? Maar anderzijds druist dit toch een beetje in tegen de subjectieve betekenis die we aan het woordje "onderscheiding" toekennen. Een collega suggereerd me dat daar precies het probleem ligt, en hij suggereerde een ander woordgebruik: Voldoende (13%)  Goed (54%), Zeer Goed (29%) , Excellent (4%). Zo bekeken lijkt het plots allemaal in orde ...

Worden punten hoger doorheen de jaren?

Er is echter wel iets fundamenteler aan de hand. Vele docenten verbazen zich over het hoog aantal graden dat wordt toegekend. Mijn antwoord, als een collega hierover zijn beklag doet, is steeds: "Je had maar niet zo'n hoge punten moeten toekennen." Blijkbaar is er een discrepantie tussen de punten die docenten toekennen, en de verwachtingen die ze hebben over hoe de verdeling van die punten er idealiter zou moeten uitzien.

Zijn de toegekende punten doorheen de jaren dan langzaamaan hoger geworden - een fenomeen dat in de Angelsaksische wereld bekend staat als grade inflation? Dat is moeilijk te achterhalen - tenzij door uitgebreide statistische analyses (die voor sommige landen wel onderzocht is) - maar af en toe vinden we wel aanwijzingen.

Toevallig heb ik in mijn bibliotheek het "Annuaire-Jaarboek 1960-1961 van de KU Leuven" staan, waarin ook alle geslaagde studenten zijn opgenomen, én een verdeling van de graden over de studenten! Blijkbaar was deze informatie toen nog geen welbewaard geheim ... Enkele cijfers, weliswaar voor de volledige universiteit:
  • 1836 (eerste vermeldde jaar, 71(!) studenten): Voldoende (76%), Onderscheiding (14%), Grote Onderscheiding (7%), Grootste Onderscheiding (2.8%)
  • 1880: Voldoende (58%), Onderscheiding (23%), Grote Onderscheiding (9%), Grootste Onderscheiding (9%)
  • 1920: Voldoende (57%), Onderscheiding (28%), Grote Onderscheiding (12%), Grootste Onderscheiding (2.7%)
  • 1960: Voldoende (73%), Onderscheiding (21%), Grote Onderscheiding (5%), Grootste Onderscheiding (0.6%)
Ik laat het aan ieder om hier al dan niet gefundeerde besluiten uit te trekken ...

Moeten we dit erg vinden?

Opnieuw, moeten we dit erg vinden? Zonder context is een cijfer betekenisloos, en de context is ondertussen wel gewijzigd in vergelijking met 5, 20, of 50 jaar geleden. Toekenningen van allerhande beurzen (doctoraat, buitenland, ...) op basis van behaalde punten - en waarbij studenten van verschillende universiteiten met elkaar in concurrentie staan - werken de inflatie in de hand. Uitwisseling van punten in het kader van Europese programma's nopen tot hercalibratie. Maar ook interne maatregelen zoals de nultolerantie in de masterjaren hebben ervoor gezorgd dat het gemiddelde cijfer van een geslaagde student naar boven is verschoven.

Al bij al boeiende materie - maar niet iets waar de gemiddelde student van zal wakker liggen, me dunkt.